Op 5 september jl. heeft de Hoge Raad arrest gewezen in een zaak over de vraag of het leerstuk van fraus legis kan worden toegepast, ondanks het gegeven dat aftrek van rente op een lening niet werd beperkt door artikel 10a Wet Vpb; een bepaling die rente in aftrek beperkt, onder meer wanneer een overname wordt gefinancierd met een lening van een gelieerd lichaam.
Artikel 10a Wet Vpb beperkt de rente niet in aftrek indien de belastingplichtige zogenoemd tegenbewijs kan leveren. Een belastingplichtige levert bijvoorbeeld adequaat tegenbewijs als hij aannemelijk maakt dat aan zowel de overname als aan de lening in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen.
Korte weergave van de feiten
Private equity investeerders hadden in deze zaak geldmiddelen ingebracht in een Luxemburgse vennootschap in ruil voor Preferred Equity Cerificates (“PECs”). De ingebrachte gelden waren bestemd voor de aankoop van de aandelen in een Nederlandse Retailketen BV die een opticienketen dreef (vandaar dat deze zaak ook wel wordt aangeduid als de brillenzaak). De ingebrachte gelden werden door de Luxemburgse groepsvennootschap vervolgens doorgeleend aan een Nederlandse Acquisitie Holding BV. Deze kocht hiermee de aandelen van deze Nederlandse Retailketen BV.
Het verloop van de zaak voor de rechter
De Belastingdienst bestreed de renteaftrek op basis van artikel 10a Wet Vpb, maar kreeg geen gelijk van de Hoge Raad in een eerdere procedure. Wel verwees Hoge Raad de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam om de zaak nader te bekijken. Het Hof oordeelde dat er geen sprake was van een onzakelijke omleiding. De rente werd derhalve niet in aftrek beperkt door artikel 10a Wet Vpb. Het Hof kwam tot het oordeel dat sprake was van misbruik van recht (ook wel ‘fraus legis’ genoemd). Dit betekende dat de rente alsnog niet aftrekbaar was. De retailketen was het hier niet mee eens en stelde cassatie in bij de Hoge Raad tegen deze uitspraak van het Hof. Dat mocht de retailketen echter niet baten.
Op 5 september 2025 heeft de Hoge Raad namelijk het oordeel van het Hof bevestigd en beslist dat inderdaad sprake was van fraus legis. Daarmee kwam vast te staan dat de retailketen de rente op de overnamefinanciering niet ten laste van de winst mocht brengen.
Door de Hoge Raad aangereikte handvatten
De Hoge Raad verduidelijkt in dit arrest hoe moet worden omgegaan met het leerstuk van fraus legis in relatie tot (de tegenbewijsregeling van) artikel 10a Wet Vpb. Na het arrest lijken in ieder geval de volgende contouren te ontstaan:
- Een lening kwalificeert in beginsel als zakelijk voor de tegenbewijsregeling van artikel 10a Wet Vpb indien de gelden niet zijn omgeleid.
- Een inspecteur kan echter – bij afwezigheid van een omleiding – feiten of omstandigheden aannemelijk maken, op basis waarvan van dit onder ad 1 genoemde uitgangspunt moet worden afgeweken.
- In deze zaak vallen de PEC-houders, van wie de middelen afkomstig zijn, ieder afzonderlijk buiten het bereik van de voor art. 10a Wet Vpb relevante groep. Onder huidig recht kan dit anders liggen.
- Ook als artikel 10a Wet Vpb niet van toepassing is vanwege een geslaagd beroep op de tegenbewijsregeling, kan renteaftrek worden beperkt, als gevolg van een zich voordoende gekunsteldheid die in strijd is met doel en strekking van de Wet Vpb als geheel (fraus legis).
- Handelen in strijd met doel en strekking van de Wet als geheel doet zich (bijvoorbeeld) voor indien heffing van vennootschapsbelasting, door het bij elkaar brengen van enerzijds de winst van een onderneming en anderzijds gekunsteld tot stand gebrachte rentelasten (winstdrainage), op een willekeurige en voortdurende wijze wordt verijdeld door – voor het bereiken van op zichzelf beschouwd zakelijke doeleinden – rechtshandelingen te bezigen die voor het bereiken van die doeleinden niet noodzakelijk zijn en enkel zijn terug te voeren op het doorslaggevende motief van het bewerkstelligen van de beoogde fiscale gevolgen.
- Alleen in de specifieke situatie waarin binnen een 10a-structuur de geldverstrekker een financiële spilfunctie heeft, geldt dat daarmee niet alleen in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen aan de door hem verstrekte lening, maar dat daarmee ook is uitgesloten dat ter zake van diezelfde lening wordt voldaan aan het motiefvereiste voor toepassing van het leerstuk van wetsontduiking (fraus legis). Uitsluitend binnen de context van het vervullen van zo’n financiële spilfunctie vormt het aantrekken van middelen van groepslichamen en het vervolgens uitlenen van deze middelen aan andere groepslichamen niet alleen voor de toepassing van artikel 10a van de Wet maar ook overigens een zakelijke, niet-fiscale overweging die meebrengt dat misbruik van recht zich niet kan voordoen.
Aandachtpunten voor de praktijk
Deze zaak ging over de belastingjaren 2011-2012. Sindsdien is de wetgeving op het gebied van renteaftrek in de vennootschapsbelasting fors uitgebreid en aangescherpt. Het verbondenheidsbegrip van artikel 10a Wet Vpb is uitgebreid met de samenwerkende groep. Hierdoor is artikel 10a Wet Vpb eerder van toepassing. De vennootschapsbelasting is ook uitgebreid met hybride-mismatchbepalingen uit de ATAD 2. ATAD 2 is een Europese richtlijn die belastingontwijking tegen moet gaan. Verder kent de Wet Vpb ook een generieke renteaftrekbeperking. Deze sluit onder voorwaarden ook rente van derden uit, zonder dan van oneigenlijk gebruik sprake hoeft te zijn. Tot slot kent de vennootschapsbelasting inmiddels een algemene antimisbruikbepaling, die onder meer oneigenlijke structuren aanpakt. Al deze uitbreidingen zouden van toepassing kunnen zijn als de zaak van Hoge Raad 5 september 2025 in het huidige belastingjaar zou spelen.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 5 september 2025 wordt nogmaals duidelijk dat de aanwezigheid van een financiële spilfunctie heel belangrijk kan zijn bij het verdedigen van renteaftrek in de vennootschapsbelasting. Voor de aanwezigheid van een financiële spilfunctie dient aan een aantal voorwaarden te worden voldaan. Een juiste invulling van de financiële functie binnen een concern is dus cruciaal, om renteaftrek veilig te stellen. Dit geldt zeker niet alleen voor private equity structuren. Ook voor internationale (familie-)ondernemingen kan dit arrest bijzonder relevant zijn.