Het Belgische parlement heeft op 14 december 2023 de definitieve wet goedgekeurd “houdende invoering van een minimumbelasting voor multinationale ondernemingen en omvangrijke binnenlandse groepen”.  Dit is de Belgische omzetting van de Europese Richtlijn 2022/2523 van 14 december 2022. De Europese Richtlijn en de Belgische wetgeving strekken ertoe een algemeen minimumbelastingniveau voor multinationale ondernemingsgroepen en grote binnenlandse groepen te garanderen.   

De doelstelling is duidelijk en sluit aan bij het OESO BEPS-project (“Base Erosion and Profit Shifting”): het risico van belastingerosie en winstverschuiving wordt beperkt door er onder meer voor te zorgen dat de grootste multinationale groepen het overeengekomen mondiale minimumtarief van 15% voor de vennootschapsbelasting betalen. Het OESO-initiatief is gekend als “Pillar II”. Ook andere Europese landen en het Verenigd Koninkrijk hebben hieromtrent wetgeving ingevoerd.

 

Welke ondernemingen komen in het vizier?

Multinationale ondernemingsgroepen en binnenlandse groepen waarvan de geconsolideerde jaaromzet ten minste 750 miljoen euro bedraagt in ten minste 2 van de 4 voorafgaande verslagjaren  zullen worden belast tegen een minimum belastingtarief van 15%. De doelstelling is dat de groep minstens 15% betaalt op haar winst in elke jurisdictie waar ze actief is.

De wetgeving voorziet in uitzonderingen waardoor bepaalde ondernemingen buiten het toepassingsgebied vallen van deze nieuwe regelgeving (bv. bepaalde internationale of non-profit organisaties, bepaalde pensioen- of beleggingsfondsen, bepaalde scheepvaartondernemingen, etc.). Hoewel deze ondernemingen zijn uitgesloten, moeten hun inkomsten wel in aanmerking worden genomen om te bepalen of de drempel van 750 miljoen euro is overschreden.

Volgens de nieuwe regels moet het effectieve belastingtarief op de gezamenlijke resultaten van een groep in elke jurisdictie vergeleken worden met het algemene minimumtarief van 15%.  Elk tekort zal aanleiding geven tot een aanvullende belasting die door de uiteindelijke moedermaatschappij, een tussenliggende groepsonderneming of de laag belaste entiteit moet betaald worden. Verschillende mechanismen worden hiervoor ingevoerd:

  • Een gekwalificeerde binnenlandse bijheffing (qualified domestic top-up tax of QDTT of QDMTT);
  • Een gekwalificeerde regel inzake inkomeninclusie (qualified income inclusion rule of IIR); 
  •  Een gekwalificeerde regel inzake onderbelaste winst (qualified undertaxed profit rule of UTPR).

Het bestaan van deze verschillende mechanismen zal er naar verwachting voor zorgen dat het verschil tussen het effectieve belastingtarief en de minimumbelasting van 15% altijd ergens zal moeten bijbetaald worden. 

 

Mogelijke impact voor Belgische ondernemingen en groepen

Het tarief van de Belgische vennootschapsbelasting bedraagt vandaag 25% voor grotere ondernemingen. Lagere effectieve tarieven zijn echter mogelijk door toepassing van verschillende maatregelen zoals de aftrek voor innovatie-inkomsten, de investeringsaftrek, andere fiscale aftrekken, de vrijstelling van bepaalde subsidies, het gebruik van uitzonderlijke belastingsystemen zoals bv. diamantbedrijven, enz. 

Belgische vennootschappen zullen dus moeten nagaan of zij onder de nieuwe regels een effectief belastingtarief van ten minste 15% betalen. Belgische groepen met buitenlandse dochterondernemingen zullen moeten nagaan of het minimumtarief van 15% wordt betaald in alle landen. 

Complexe berekeningsmethodes worden hiervoor ingevoerd. Deze methodes vertrekken niet van de aangifte in de vennootschapsbelasting, maar van de resultaten opgenomen in de consolideerde jaarrekening. Vervolgens dienen de cijfers daarvan te worden aangepast zoals in de wetgeving voorzien. 

 

Onderneem tijdig actie - wetgeving al van kracht

De nieuwe Belgische wetgeving zal van toepassing zijn op boekjaren die beginnen op of na 31 december 2023. Voor vele ondernemingen zal aldus de nieuwe regeling moeten toegepast worden vanaf het boekjaar per 31 december 2024. De UTPR-bijheffing is pas later verschuldigd (boekjaren die aanvangen vanaf 31 december 2024).

De eerste Belgische nalevingsverplichting is de qualified domestic minimum top-up tax (QDMTT) aangifte of de aangifte voor de zogenaamde binnenlandse bijheffing.  Deze QDMTT-aangifte moet worden ingediend binnen de 11 maanden na het einde van het verslagjaar.  Voor groepen waarbij het boekjaar afsluit op 31 december 2024, zal de eerste QDMTT-aangifte moeten worden ingediend uiterlijk op 30 november 2025.

Voor de GloBE Information Return (die toeziet op de IIR-en UTPR-bijheffing) geldt een indieningstermijn van 15 maanden, met uitzondering van het eerste jaar waarbij groepen een termijn van 18 maanden hebben. Voor groepen met boekhoudkundige periodes die het kalenderjaar volgen, moet de eerste GloBE aangifte worden ingediend uiterlijk tegen 30 juni 2026.

Wat de GloBE Information Return betreft, moet in België geen aangifte worden neergelegd als de uiteindelijke moederentiteit of een aangewezen groepsentiteit dat al heeft gedaan en deze gevestigd is in een land waarmee België een dubbelbelastingverdrag heeft dat voorziet in de automatische uitwisseling van inlichtingen. In dat geval zullen de Belgische groepsentiteiten de Belgische fiscus hierover wel moeten berichten middels een voorgeschreven document. 

Indien uit de berekening (en de daaropvolgende aangiftes) blijkt dat in België bijkomende belastingen moeten betaald worden onder vorm van de QDMTT of de IIR, zullen hierop de regels inzake de voorafbetalingen van toepassing zijn. Indien de bijkomende heffing niet in de loop van het betrokken boekjaar zelf wordt betaald, geldt een vermeerdering van 6,75% (aanslagjaar 2025). Vennootschappen die deze vermeerdering willen vermijden, dienen de volgende maanden werk te maken van de nodige berekeningen (en desgevallend betaling). Voor het eerste jaar van de toepassing voor boekjaren afgesloten per 31 december 2024 kunnen uitsluitend voorafbetalingen gebeuren die ten laatste op 20 december 2024 op de rekening van de overheid moeten staan.              

De QDMTT- en IIR/UTPR-aangiftes van Belgische deelentiteiten worden beschouwd als 'complexe aangiftes', wat resulteert in een verlengde onderzoeks- en aanslagtermijn van tien jaar.

Bijkomend vermeldt de wet dat er geen mogelijkheid zal bestaan om voorafgaand rulings aan te vragen bij de dienst voorafgaande beslissingen met betrekking tot onderwerpen die verband houden met de wet tot invoering van een wereldwijde minimumbelasting.

Het niet-naleven van bovenstaande formaliteiten kan leiden tot administratieve sancties (d.w.z. belastingverhoging of administratieve boetes variërend tussen 2.500 euro en 250.000 euro ) en/of strafrechtelijke sancties.

Volgens FOD Financiën zou deze nieuwe wetgeving moeten leiden tot een extra opbrengst van 634 miljoen euro in 2024. Recente OESO-gegevens spreken zelfs over een potentiële Belgische opbrengst van meer dan 1,1 miljard euro.   

Heb je vragen omtrent bovenstaande thema’s, aarzel dan niet om contact op te nemen met het RSM Belgium | Tax team. Op eenvoudig verzoek bezorgen wij u graag een samenvattende presentatie met overzicht van de belangrijkste regels ([email protected]).