Na de arresten in de zaken Weatherford Atlas (C-527/23) en Högkullen (C-808/23) heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Arcomet (C-726/23) bevestigd dat transfer pricing-aanpassingen aan btw onderworpen kunnen zijn wanneer er een rechtstreeks verband bestaat tussen de verleende dienst en de ontvangen vergoeding, op basis van een overeenkomst tussen een moedervennootschap en haar dochter. In dit geval droeg de Belgische moedervennootschap de verantwoordelijkheid van diverse intragroepdiensten evenals de daaraan verbonden economische en commerciële risico’s.

Hoewel formele vereisten, zoals het bezit van een factuur noodzakelijk blijven, mogen deze geen belemmering vormen voor het recht op aftrek. De belastingautoriteiten kunnen bijgevolg, volgens het Hof, aanvullende bewijsstukken opvragen om de realiteit en de bestemming van de diensten te staven, maar enkel wanneer deze verzoeken proportioneel en strikt noodzakelijk zijn.

Deze benadering sluit ook aan bij het standpunt van de Italiaanse autoriteiten in de zaak Beta Group, waar btw verschuldigd werd geacht op basis van het directe verband tussen prestaties en vergoedingen. Daarmee werd de benadering om dergelijke verrichtingen als “buiten het toepassingsgebied” te kwalificeren, zoals verdedigd in Werkdocument VEG nr. 923/2017, niet aanvaard voor het onderliggende geschil.

In de praktijk onderstrepen deze uitspraken nogmaals het belang voor groepen ondernemingen om een degelijke documentatie van de verdeling van administratieve kosten op te stellen. Deze documentatie moet duidelijk het verband aantonen tussen de gedragen kosten en de belaste handelingen van de entiteit, om zo het recht op btw-aftrek te waarborgen.

Indien u verder nog vragen of opmerkingen heeft, aarzel dan niet om ons te contacteren ([email protected]).