De aan een rechtspersoon opgelegde belastingaanslagen dienen tijdig te worden betaald. Het niet (tijdig) betalen leidt ertoe dat de ontvanger invorderingsmaatregelen treft om het verschuldigde bedrag alsnog in te vorderen. Het kan voorkomen dat de rechtspersoon – de belastingschuldige – niet (meer) in staat blijkt te zijn om die betaling te doen. De ontvanger heeft dan de mogelijkheid om een derde aansprakelijk te stellen voor het openstaande bedrag.
Voor bijvoorbeeld de loonbelasting en omzetbelasting kan de ontvanger een bestuurder van de rechtspersoon aansprakelijk stellen voor die door de rechtspersoon verschuldigde bedragen. Behalve de bestuurder kan ook de gewezen bestuurder en degene van wie aannemelijk is dat deze het beleid van de rechtspersoon heeft bepaald (mede-beleidsbepaler) aansprakelijk worden gesteld voor die door de rechtspersoon onbetaald gelaten belastingbedragen.
Keuze én bewijslast rust bij ontvanger
De ontvanger is vrij in zijn keuze wie van de bestuurders of mede-beleidsbepalers hij aansprakelijk stelt. Er is met andere woorden geen voorgeschreven volgorde die bepaalt wie – bij een meerhoofdig bestuur – aansprakelijk wordt gesteld. Voorts geldt dat ieder van de bestuurders hoofdelijk aansprakelijk is. Als bij een driehoofdig bestuur één van hen de aansprakelijkheidsschuld heeft betaald, heeft deze bestuurder een regresvordering op de andere twee.
De ontvanger dient voor het aansprakelijk stellen van een bestuurder of mede-beleidsbepaler aannemelijk te maken dat betrokkene kennelijk onbehoorlijk heeft bestuurd. In algemene zin betekent dit dat die bestuurder of mede-beleidsbepaler het verwijt wordt gemaakt dat hij niet als een redelijk denkend bestuurder is opgetreden. Voldoet de ontvanger niet aan die bewijslast, dan is de aansprakelijk stelling niet rechtsgeldig.
Correcte melding betalingsonmacht
Een bestuurder of mede-beleidsbepaler die aansprakelijk is gesteld, kan hiertegen in bezwaar en beroep komen. De aansprakelijk gestelde dient dan aannemelijk te maken dat aan hem geen verwijt van kennelijk onredelijk bestuur kan worden gemaakt. Tot het voeren van dit verweer wordt de aansprakelijk gestelde toegelaten indien hij tijdig en op correcte wijze aan de ontvanger de melding betalingsonmacht heeft gedaan. Op basis van de Invorderingswet 1990 dient een bestuurder of mede-beleidsbepaler namelijk onverwijld nadat hem is gebleken dat de rechtspersoon niet aan de betaalverplichtingen kan voldoen hiervan aan de ontvanger melding te maken. Aan het doen van een dergelijke melding zijn voorwaarden verbonden. Dat maakt dat het wel doen van een melding, maar op een wijze die door de ontvanger als niet correct wordt aangemerkt, alsnog wordt aangemerkt als een niet tijdige melding van de betalingsonmacht.
Voor het doen van de melding betalingsonmacht is een eventuele taakverdeling binnen het bestuur, in de zin dat één bestuurder verantwoordelijk is voor de financiën, niet relevant. Ieder van de bestuurders en of mede-beleidsbepalers is bevoegd tot het doen van de melding betalingsonmacht. Als één van de bestuurders of mede-beleidsbepalers heeft gemeld, is daarmee ook voor de anderen de melding betalingsonmacht gedaan.
Bij een correcte melding betalingsonmacht kan de ontvanger een bestuurder of mede-beleidsbepaler aansprakelijk stellen mits de ontvanger aannemelijk maakt dat sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur. Wordt echter geconstateerd dat geen of een incorrecte melding betalingsonmacht heeft plaatsgevonden dan wordt vermoed dat de bestuurder(s) of mede-beleidsbepalers kennelijk onbehoorlijk hebben bestuurd. Voor de aansprakelijkstelling hoeft de ontvanger dan geen bewijs van kennelijk onbehoorlijk bestuur meer te leveren. Bovendien wordt een bestuurder of mede-beleidsbepaler, die de aansprakelijkstelling wil betwisten, alleen tot tegenbewijs toegelaten als hij eerst aannemelijk maakt dat het niet (tijdig) of incorrect melden van de betalingsonmacht niet aan hem te wijten is.
Géén schending evenredigheidsbeginsel bij wettelijk vermoeden van onbehoorlijk bestuur
Met een beroep op schending van het evenredigheidsbeginsel heeft een aansprakelijk gesteld bestuurder, die geen melding betalingsonmacht had gedaan, aangevoerd dat hij ten onrechte aansprakelijk is gesteld. De Hoge Raad overweegt dat geen schending van het geschreven of ongeschreven nationale evenredigheidsbeginsel heeft plaatsgevonden (HR 6 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1371). Voor de vraag of in deze situatie wellicht een schending van het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel plaatsvindt, zijn prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie gesteld. In het arrest Herdijk (HvJ EU 14 november 2024, ECLI:EU:C:2024:961) overweegt het HvJ dat geen sprake is van een schending van het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel. Het wettelijk vermoeden van kennelijk onbehoorlijk bestuur zodra een bestuurder niet (tijdig) de melding betalingsonmacht heeft gedaan, is rechtsgeldig.
Gewezen bestuurders
De ontvanger kan naast de bestuurder en of mede beleidsbepaler ook de gewezen bestuurder aansprakelijk stellen. Voor de gewezen bestuurder geldt niet de voorwaarde dat deze tijdig en correct de melding betalingsonmacht moet doen. De omstandigheid dat de rechtspersoon niet meer aan de op hem rustende betalingsverplichtingen voldoet ontstaat namelijk in de periode dat de gewezen bestuurder niet meer als bestuurder optreedt. Van die onmacht om aan de betaalverplichtingen te voldoen zal de gewezen bestuurder dan ook meestal niet op de hoogte zijn. Ten aanzien van de gewezen bestuurder dient de ontvanger dus het bewijs van kennelijk onbehoorlijk bestuur te leveren.
Rente en invorderingsmaatregelen
Op de aansprakelijk gesteld bestuurder, mede-beleidsbepaler of gewezen bestuurder rust de verplichting om de aansprakelijkheidsschuld binnen de daarvoor geldende betaaltermijnen te voldoen. Bij een niet tijdige betaling van de aansprakelijkheidsschuld wordt invorderingsrente (thans 4%) berekend. Bovendien kan de ontvanger gebruik maken van de aan hem toekomende invorderingsbevoegdheden, zoals het versturen van een aanmaning en dwanginvordering. Hieraan zijn kosten verbonden, die door de aansprakelijk gestelde moeten worden betaald.
Verjaring
Net als de belastingschuld verjaart de aansprakelijkheidsschuld na vijf jaren. Indien binnen die vijf jaren geen invorderingsmaatregelen zijn genomen of de verjaringstermijn op andere wijze is gestuit, kan niet tot invordering van de aansprakelijkheidsschuld worden overgegaan. Belangrijk hierbij is dat de aansprakelijkheidsschuld een accessoire schuld is. Deze is afhankelijk van de hoofdschuld, de belastingaanslag. Indien de invordering van die belastingschuld is verjaard, is een aansprakelijkstelling daarvoor niet meer mogelijk.
Wilt u meer weten over uw mogelijkheden bij (dreigende) aansprakelijkstelling? Neemt u dan contact op met uw RSM-adviseur.