Het al dan niet hebben van een vaste inrichting voor de omzetbelasting kan grote gevolgen hebben omtrent de plaats van dienst. Voor ondernemers is het derhalve van groot belang om vast te stellen of er sprake is van een vaste inrichting en te weten wanneer daarvan sprake is. Het Hof van Justitie heeft op 3 juni 2021 verdere invulling gegeven aan het begrip vaste inrichting en de bijhorende voorwaarden in het arrest Titanium (HvJ 03-06-2021 Titanium C-931/19). Wij hebben een kort overzicht van de zaak, de uitkomst en de relevantie voor de praktijk hieronder nader uiteengezet.

Feiten en omstandigheden

De onderhavige zaak draait om de activiteiten van de onderneming genaamd Titanium, gevestigd op Jersey. Titanium houdt zich onder meer bezig met activiteiten gerelateerd aan onroerend goed en huisvesting. In het kader van haar activiteiten bezit zij ook onroerend goed in Oostenrijk (Wenen), welke Titanium verhuurt aan twee ondernemers in Oostenrijk.

Omdat Titanium geen personeel heeft in Oostenrijk, heeft zij een lokale vastgoedbeheerder gemachtigd om als tussenpersoon op te treden, administratieve taken uit te voeren en de btw-aangifte voor te bereiden. Titanium behield zelf echter de controle omtrent de verhuurovereenkomsten, financiering en onderhoud aan het onroerend goed.

Doordat Titanium in de veronderstelling was dat zij niet gevestigd was in Oostenrijk en aldaar ook niet beschikte over een vaste inrichting, heeft Titanium ook geen btw in rekening gebracht aan haar Oostenrijkse huurders van het onroerend goed. Op basis van deze feiten en omstandigheden is in geschil of sprake is van een vaste inrichting door de aanwezigheid van het onroerend goed en de inzet van personeel van een gemachtigde derde.

Dictum Hof van Justitie

Uit eerdere zaken zoals Planzer en ARO Lease volgt in grote lijnen wat onder een vaste inrichting verstaan moet worden. Om tot een vaste inrichting te komen moet sprake zijn van ‘voldoende mate van duurzaamheid en een – wat personeel en technisch materiaal betreft – geschikte structuur om een zelfstandige verrichting van betrokken diensten mogelijk te maken’. Volgens het Hof van Justitie dient hier op grond van het ARO Lease arrest begrepen te worden dat het moet gaan om eigen personeel.

Gezien het vereiste van het hebben van ‘eigen personeel’ heeft het Hof van Justitie in de zaak Titanium aan de hand van de voorgenoemde feiten en omstandigheden geoordeeld dat geen sprake is van een vaste inrichting. Het Hof van Justitie heeft hierbij aangegeven dat daarvan geen sprake is door het gebrek aan eigen personeel welke beheerstaken uitvoert, waardoor de belangrijkste beslissingen over verhuur van het betreffende gebouw aan het op Jersey gevestigde Titanium zijn voorbehouden. Er is met andere woorden geen sprake van een geschikte structuur die zelfstandig kan handelen.

Onze visie en belang voor de praktijk

Ondanks dat nu nogmaals wordt aangegeven door het Hof van Justitie dat eigen personeel aanwezig moet zijn om te kunnen spreken van een vaste inrichting, kan nog gediscussieerd worden over de precieze definitie van ‘eigen personeel’. Is daarvan sprake indien personeel van een derde zodanig ter beschikking staat en de belangrijkste beslissingen neemt, dat effectief gesproken kan worden van ‘eigen personeel’? Of is daarvan alleen sprake indien het betreffende personeel feitelijk in eigen dienst is? Daarbij kan ook afgevraagd worden of de zaak een andere uitkomst gehad zou hebben indien de gemachtigde derde wel beheerstaken op zich had genomen. Naar onze mening behoeft het begrip ‘eigen personeel’ derhalve nog nadere toelichting en invulling om de voorgenoemde vragen te beantwoorden.

De onduidelijkheid omtrent het begrip ‘eigen personeel’ vormt ook meteen de relevantie voor de praktijk. De relevantie ligt in de eerste plaats in situaties waarin op dit moment sprake is van een vaste inrichting, terwijl (volledig) gebruik wordt gemaakt van personeel van een derde welke in staat is zelfstandig te handelen. In dat geval bestaat mogelijk het risico dat de lokale belastingdienst zal stellen dat geen sprake (meer) is van een vaste inrichting door het gebrek aan eigen personeel. Naar onze mening zijn de aard van de dienstverlening van de onderneming en de bevoegdheden van het personeel hier relevante factoren.

Verder is deze uitspraak relevant indien een onderneming een vaste inrichting wenst te hebben in een andere EU-lidstaat. Het is in dit geval essentieel dat nagegaan wordt of het aanwezige personeel kwalificeert als ‘eigen personeel’. Indien dit niet of onvoldoende gedaan wordt, kan mogelijk discussie ontstaan over het al dan niet hebben van een vaste inrichting in de betreffende EU-lidstaat. Dit kan derhalve impact hebben op uw btw-positie.

Meer informatie?

Mocht u naar aanleiding van het lezen van deze nieuwsbrief vragen hebben, neem dan contact op met uw RSM-adviseur.

Download 'Geen sprake van vaste inrichting bij gebrek aan eigen personeel' in pdf.