Ondanks dat de vaste inrichting omzetbelasting in de basis is vastgelegd in de Europese btw-wetgeving, bestaat in de praktijk volop discussie over wat een dergelijke vaste inrichting precies inhoudt en wanneer sprake is van een vaste inrichting voor de omzetbelasting. Op 18 december 2020 heeft de staatsecretaris een nieuw besluit gepubliceerd in de Staatscourant, waarin het Nederlandse perspectief op de vaste inrichting voor de omzetbelasting uiteen wordt gezet. Wij hebben de belangrijkste aandachtspunten hieronder kort weergegeven.

Wat is een vaste inrichting voor de omzetbelasting?

In de wet (en in de praktijk) bestaan twee types vaste inrichting voor de omzetbelasting, wetende de (i) inkoop-vaste inrichting en (ii) de verkoop-vaste inrichting, ook wel de reguliere vaste inrichting. Het hoofdhuis en de vaste inrichting vormen samen doorgaans een enkele juridische entiteit, ondanks dat wel zelfstandig aangifte omzetbelasting wordt gedaan door zowel het hoofdhuis als de vaste inrichting. Daarbij zijn onderlinge prestaties tussen de vaste inrichting en het hoofdhuis in beginsel niet zichtbaar voor de omzetbelasting.

Inkoop-vaste inrichting
Er is sprake van een inkoop-vaste inrichting indien sprake is van een locatie waar de aangekochte diensten en goederen ter plekke afgenomen kunnen worden voor eigen gebruik.  Erkenning van een inkoop-vaste inrichting is onder meer van belang om de plaats van btw-heffing te bepalen bij ingekochte diensten. 

Verkoop-vaste inrichting/ reguliere vaste inrichting
Een verkoop-vaste inrichting is aanwezig indien sprake is van een locatie waaruit zelfstandig goederen en diensten geleverd kunnen worden aan derden. Er is geen sprake van een reguliere/verkoop-vaste inrichting wanneer de inrichting slechts ondersteunende prestaties verricht aan het hoofdhuis en geen prestaties aan derden verricht. 

Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan reclame, verrichten van testen, een goederendepot en/of administratieve ondersteuning. Mogelijk dat in dergelijke situaties wel sprake is van een inkoop-vaste inrichting.

Aftrek van btw door vaste inrichting

Zoals aangegeven vormt de vaste inrichting samen met het hoofdhuis een enkele entiteit voor de omzetbelasting. In de praktijk kan dat leiden tot complexe situaties wanneer de vaste inrichting kosten maakt die zien op zowel de activiteiten van de vaste inrichting zelf, als op de activiteiten van het hoofdhuis. In dat geval dient om het recht op aftrek te kunnen bepalen gekeken te worden naar de btw-wetgeving in de lidstaat van de vaste inrichting, alsmede naar de wetgeving in de lidstaat van het hoofdhuis. Indien op grond van de beide wetgevingen recht op aftrek bestaat aan de hand van de activiteiten waarvoor de kosten zijn gemaakt, dan kan de btw (naar rato) in aftrek worden gebracht door de vaste inrichting op haar aangifte. Deze methode volgt uit het zogenoemde Morgan Stanley arrest.

Wanneer de door de Nederlandse vaste inrichting gemaakte kosten volledig toerekenbaar zijn aan de eigen activiteiten, dan zal het recht op aftrek volledig bepaald moeten worden aan de hand van de Nederlandse Wet op de omzetbelasting. Echter, wanneer de vaste inrichting kosten maakt die volledig toegerekend moeten worden aan de activiteiten van het buitenlandse hoofdhuis, dan dient het recht op aftrek bepaald te worden aan de hand van de wetgeving van het land van vestiging van het hoofdhuis alsmede de wetgeving in het land van de vaste inrichting. Mogelijke ongelijkheden tussen de betreffende wetgevingen kunnen leiden tot een aftrekbeperking.

Vaste inrichting in een fiscale eenheid omzetbelasting

De situatie kan zich voordoen dat een Nederlandse vaste inrichting van een buitenlands hoofdhuis onderdeel uitmaakt van een fiscale eenheid omzetbelasting in Nederland. De staatssecretaris heeft aangegeven dat in een dergelijke situatie zowel de vaste inrichting als het buitenlandse hoofdhuis onderdeel uitmaakt van de fiscale eenheid omzetbelasting. 

Ook de omgekeerde situatie kan zich voor doen, waarin een Nederlands hoofdhuis en haar buitenlandse vaste inrichting(en) allen onderdeel uitmaken van een Nederlandse fiscale eenheid omzetbelasting. De vaste inrichting(en) wordt/worden in een dergelijk geval dus meegetrokken. 

In het Skandia-arrest is kortgezegd bepaald dat het hoofdhuis en de vaste inrichting onder bepaalde omstandigheden los van elkaar moeten worden gezien, indien de vaste inrichting onderdeel uitmaakt van een fiscale eenheid omzetbelasting in een ander land. Deze uitspraak heeft als effect dat een transactie tussen het hoofdhuis en de vaste inrichting in dergelijke gevallen wel zichtbaar is voor de omzetbelasting. Hetgeen bepaald in het Skandia-arrest is echter niet van toepassing in de Nederlandse praktijk volgens de staatsecretaris, nu het hoofdhuis en een vaste inrichting niet los van elkaar worden gezien in dergelijke situaties. Echter moet opgemerkt worden dat in bepaalde grensoverschrijdende situaties in combinatie met een fiscale eenheid het Skandia-arrest wel een rol zou kunnen spelen. 

Wat betekent dit voor u?

Gelet op het feit dat het begrip vaste inrichting door het grensoverschrijdende karakter tot complexe situaties en discussies kan leiden, raden wij u aan om te beoordelen of en in hoeverre uw aanwezigheid in andere EU lidstaten als vaste inrichting kwalificeert. Indien dit van toepassing is, is het van belang om de btw-(aftrek) positie te heroverwegen op basis van het nieuwe besluit. Daarbij dient wel rekening te worden gehouden met het feit dat belastingautoriteiten in andere EU lidstaten een eigen visie kunnen hebben ten aanzien van het recht op aftrek van de vaste inrichting. 

Mocht u naar aanleiding van deze nieuwsbrief vragen hebben omtrent de btw-positie van een vaste inrichting of hoofdhuis in Nederland of daarbuiten, neem dan gerust contact met ons op.

20201224_nieuwe_besluit_vaste_inrichting_omzetbelasting_blokken.png

Download 'Nieuwe besluit vaste inrichting omzetbelasting' in pdf.