De splitsingsvrijstelling in de overdrachtsbelasting leidt regelmatig tot discussies met de belastingdienst. In deze zaak geeft het hof meer duiding over de toepassing ervan.

In deze zaak hebben een broer en zus een dusdanige conflictueuze verstandhouding dat het voortbestaan van hun gezamenlijke BV en dochtervennootschappen in gevaar komt. Broer en zus, die het gezamenlijk bestuur vormen, tekenen zelfs de jaarrekeningen niet meer af. Daarom wordt tot splitsing overgegaan. De broer verkrijgt enkele vorderingen en in ruil daarvoor – dit wordt in de uitspraak niet zo gezegd, maar daar komt het feitelijk op neer – verkrijgt de zus het vastgoed in een nieuwe BV ontstaan door de splitsing.

De verkrijging van aandelen in een zogenoemd vastgoedlichaam is belast met overdrachtsbelasting, tenzij er een vrijstelling van toepassing is. Met een beroep op de splitsingsvrijstelling wil de zus voorkomen dat zij bij de verkrijging van de aandelen in het vastgoedlichaam overdrachtsbelasting is verschuldigd.

Dubbele zakelijkheidstoets

Uit eerdere rechtspraak volgt dat er voor toepassing van de splitsingsvrijstelling sprake moet zijn van zowel een zakelijk einddoel als een zakelijke route naar dit einddoel toe.

Het hof acht het einddoel zakelijk, het conflict tussen broer en zus is namelijk bedrijfmatig ontstaan, het belemmert de bedrijfsvoering en kan worden opgelost door het splitsen van de gezamenlijke BV.

Het geding gaat met name over de route naar het (zakelijke) einddoel waarbij twee routes met elkaar worden vergeleken. Route 1 betreft de splitsing en een beroep op de splitsingsvrijstelling zonder heffing van overdrachtsbelasting. Route 2 betreft een reguliere overdracht van aandelen in een vastgoedlichaam met heffing van overdrachtsbelasting. Volgens het hof zijn deze routes uitwisselbare alternatieven om het beoogde doel te bereiken. Het gaat dan om uitwisselbare alternatieven vanuit ‘civielrechtelijk en/of commercieel oogpunt’, fiscale overwegingen spelen hierbij geen rol.

Met beide opties wordt hetzelfde einddoel bereikt, maar de inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat de route waarbij overdrachtsbelasting wordt geheven vanuit niet-fiscaal oogpunt te prefereren is.

Keuzevrijheid

Het staat een belastingplichtige vrij om te kiezen voor de fiscaal meest gunstige route, tenzij die route niet logisch is, minder voor de hand ligt of gekunsteld is. Het hof constateert dat de belastingplichtige een logische route heeft genomen om het zakelijke einddoel te bereiken. De belastingbesparing in vergelijking met het alternatief van directe overdracht is dan een gevolg van de keuzevrijheid van de belastingplichtige.

Tot slot

Het laatste woord is nog niet gezegd over deze zaak aangezien de Staatssecretaris cassatie heeft ingesteld. Vanwege het belang voor de praktijk hebben we ervoor gekozen de uitspraak wel te delen.