Op 5 juli 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam geoordeeld dat een door de Verenigde Staten opgeëiste persoon mag worden uitgeleverd aan de VS. De VS heeft verzocht om uitlevering van deze persoon vanwege het exporteren van “dual-use”-goederen (goederen die voor zowel civiele als militaire doeleinden kunnen worden gebruikt) naar Iran, zonder dat hiervoor een vergunning is aangevraagd. De betreffende persoon heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank. De procureur-generaal (plv. AG) bij de Hoge Raad der Nederlanden heeft op 25 februari 2020 haar conclusie gepubliceerd.

Casus

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd, dat hij “dual-use”-goederen vanuit de VS naar Iran heeft geëxporteerd, zonder dat hiervoor een vergunning is aangevraagd. Daarnaast wordt hem ook het plegen van valsheid in geschrifte[1] ten laste gelegd. De verdachte noteerde als eindbestemming van de producten - in strijd met de werkelijkheid - andere landen dan Iran.

Verdediging

Zijn advocate voerde ter verdediging aan dat de rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd dat de overgelegde bewijsstukken voldoende bewijs bieden van de ten laste gelegde feiten. Daarnaast stelt de advocate dat de rechtbank onvoldoende gemotiveerd heeft aangenomen dat op basis van de aangeleverde bewijsstukken kan worden gesproken van een redelijk vermoeden van schuld. De advocaat-generaal (AG)heeft daarentegen geoordeeld, dat de gebruikte bewijsmiddelen afdoende zijn[2]. Vaste rechtspraak stelt namelijk dat een Affidavit[3] onder Nederlands recht geldt als voldoende bewijsmateriaal.

Daarnaast voert de advocate aan dat de rechtbank de dubbele strafbaarheid (het uitvoeren van goederen zonder vergunning en het plegen van valsheid in geschriften in samenwerkingsverband) ten onrechte heeft aangenomen. Team POSS (precursoren, oorsprong, strategische goederen en sanctiewetgeving) van Douane  heeft vastgesteld dat de uitvoer van een drietal specifieke goederen[4] naar Iran zonder vergunning verboden was ten tijde van de tenlastegelegde data, vanwege het feit dat de producten als “dual-use” konden worden aangemerkt. Hiermee wordt ook in strijd gehandeld met de Nederlandse Sanctieregeling Iran 2012. Tevens is gebleken dat verdachte heeft samengewerkt met meerdere personen en rechtspersonen om de producten zonder vergunning vanuit de VS naar Iran te exporteren. In strijd met de waarheid is Iran niet vermeld als eindbestemming van de goederen, maar heeft de verdachte andere landen aangemerkt als eindbestemming. Hiermee is valsheid in geschrifte aangetoond. Naar mening van de AG heeft de rechtbank terecht aangenomen dat de persoon een gestructureerd samenwerkingsverband aan is gegaan met als oogmerk het plegen van misdrijven[5], namelijk het plegen van valsheid in geschriften[6] en het uitvoeren van goederen zonder vergunning.

De advocate is daarnaast van mening dat geen sprake is van opzet. Diverse huiszoekingen op last van de Amerikaanse autoriteiten bevestigen echter de betrokkenheid van de verdachte bij illegale export naar Iran. Daarnaast gaf de verdachte bij undercoveragenten aan dat hij onder een valse alias naar Iran exporteerde. Dit is vastgelegd in de Affidavit. Hiermee acht de rechtbank voldoende schuld bewezen en de AG gaat hier in mee.

Het verweer van de advocate dat hier sprake is van een politiek motief voor de sancties werd ook afgewezen door de rechtbank en bevestigd door de AG. Daar de sanctieovertredingen geen staatkundige delicten zijn, niet gericht zijn tegen de staat of het politieke bestel van de staat en de omstandigheden waaronder de overtredingen zijn begaan geen overwegend politiek motief hadden, kan er geen beroep worden gedaan op een politieke exceptie.

Tot slot voerde de advocate aan dat de verdachte een beroep kon doen op de Blocking Statute. Met deze verordening kunnen Europe bedrijven en ingezetenen bescherming krijgen tegen de extraterritoriale werking van de Amerikaanse wetgeving voor feiten die niet in de Europese Unie (EU) strafbaar zijn. De AG achtte, in overeenstemming met de rechtbank, ook hiervan geen sprake, nu deze feiten niet alleen in de VS maar ook in de EU strafbaar zijn.

Conclusie

De AG concludeert daarmee, dat er geen gronden zijn aan te voeren die tot vernietiging van de bestreden uitspraak kunnen leiden. Alleen als blijkt dat de rechtbank de feiten waarop uitlevering toelaatbaar wordt geacht niet voldoende heeft gemotiveerd, kan de uitspraak slechts op die punten worden vernietigd, aldus de AG.

Met andere woorden: de uitlevering van de verdachte, zoals ook besloten door de Rechtbank Rotterdam, kan volgens de AG toelaatbaar worden geacht, als de punten waar de rechtbank verzuimd heeft te motiveren ambtshalve door de Hoge Raad worden hersteld.

Meer informatie

Deze uitspraak kan zeer relevant zijn voor de strafbaarheid van handelen in strijd met het Amerikaanse sanctieregime. De exacte juridische consequenties kunnen echter pas worden geduid als de Hoge Raad zijn arrest heeft gewezen in deze zaak.

Heeft u vragen naar aanleiding van deze uitspraak, neemt u dan contact op met Loes van Kan-Janson van het Governance, Risk & Compliance-team van RSM.

Voor de gehele conclusie, zie: ECLI:NL:PHR:2020:156.


[1] Zie artikel 225 Sr jo 140 Sr

[2]  In overeenstemming met het Uitleveringsverdrag artikel 9, tweede lid aanhef en onder b kan een Affidavit als voldoende bewijsmiddel worden aangemerkt. De raadsvrouw stelt dat de Affidavit onjuistheden bevat en daardoor onbetrouwbaar is. De AG stelt daarentegen dat het niet aan de uitleveringsrechter is om de kwaliteit van de bewijsmiddelen te beoordelen. Deze beoordeling behoort aan de rechter van de verzoekende staat. Hierdoor worden er, aldus de AG te hoge eisen gesteld aan de bewijsmiddelen en faalt daarmee het middel van de advocate.

[3] Een Affidavit is een (schriftelijke) feitelijke verklaring die onder eed is vastgelegd.

[4] Producten vallen onder categorie 3: elektronica, systemen, apparatuur en onderdelen van bijlage II EU Verordening 428/2009

[5] Strafbaar gesteld in artikel 140 Sr

[6] Strafbaar gesteld in artikel 225 Sr