Update 23 mei 2022

Zoals in ons vorige alert is beschreven (zie hieronder) heeft de Hoge Raad in het “Kerst-arrest” beslist dat heffingssystematiek in box 3 voor de jaren vanaf 2017 in strijd is met het Europese recht. Recent heeft het kabinet daarop haar plannen bekend gemaakt om vanaf het jaar 2025 over te gaan naar een heffingssysteem in box 3 waarin kort gezegd het werkelijk behaalde rendement wordt belast. Voorts is op 4 februari jl. een collectieve uitspraak gedaan door de Staatssecretaris van Financiën op basis waarvan duidelijk is geworden dat belastingplichtigen die bezwaar hebben gemaakt tegen de box 3-heffing over de jaren 2017-2020, gecompenseerd zullen worden volgens de zogenoemde spaarvariant.

Tot op heden was nog onduidelijk of ook belastingplichtigen die geen (of niet tijdig) bezwaar hebben gemaakt tegen hun aanslag, gecompenseerd zullen worden. De Hoge Raad heeft op 20 mei bekend gemaakt dat voor deze gevallen (lees: de niet-bezwaarmakers) op basis van de wet geen compensatie behoeft plaats te vinden.

Verder oordeelt de Hoge Raad in datzelfde arrest dat voor de belastingplichtigen die onder het massaal bezwaar vallen (en dus wel recht zouden hebben op compensatie) rechtsbescherming openstaat voor de omvang van het rechtsherstel.

Niet tijdig bezwaar gemaakt

Nadat een aanslag definitief is opgelegd kan een verzoek om ambtshalve vermindering slechts in bepaalde gevallen nog uitkomst bieden om een aanslag te verminderen. Op grond van de wet wordt een dergelijk verzoek echter afgewezen wanneer de onjuistheid in de aanslag betrekking heeft op rechtspraak die is gewezen nadat de aanslag definitief is komen vast te staan. Dit wordt de zogenoemde “nieuwe jurisprudentie-eis” genoemd.

De Hoge Raad stelt vast dat in de situatie waarin niet of niet tijdig bezwaar is gemaakt, sprake is van nieuwe jurisprudentie waardoor de Belastingdienst niet kan worden gedwongen om ook die belastingplichtigen te compenseren. De Hoge Raad merkt echter ook op dat de Minister van Financiën kan afwijken van deze wettelijke systematiek waardoor compensatie wel mogelijk zou worden. Tot op heden heeft de Minister nog niet bekend gemaakt of hij in dit geval van de hoofdregel zal afwijken en ook niet-bezwaarmakers compensatie zal bieden. De rechter legt de bal in wezen dus terug bij de politiek.

De Staatssecretaris van Financiën heeft eerder aangegeven dat rond Prinsjesdag 2022 een besluit zal worden genomen over de mogelijke compensatie voor de niet-bezwaarmakers. Het kabinet zal de uitspraak nu eerst gaan bestuderen en bespreken. Tot die tijd zal dus onduidelijk blijven of deze niet-bezwaarmakers ook zullen worden gecompenseerd.

Bezwaar tegen compensatie

In situaties waarbij een belastingplichtige onder de compensatieregeling valt maar het niet eens is met de omvang van de compensatie zou volgens de wet geen beroep bij de belastingrechter mogelijk zijn. De Hoge Raad beslist echter dat in deze situatie wel degelijk een verzoek tot op verdere (ambtshalve) vermindering van de aanslag kan worden ingediend indien het oorspronkelijke bezwaar vóór het Kerst-arrest is ingediend. Hierdoor geldt voor deze groep, in tegenstelling tot de groep van niet-bezwaarmakers, dat geen sprake is van nieuwe jurisprudentie zodat een verzoek tot ambtshalve vermindering mogelijk is. Tegen een eventuele afwijzing van een dergelijk verzoek zou de mogelijkheid tot bezwaar en beroep open staan.

Mocht u naar aanleiding van het lezen van deze nieuwsbrief vragen hebben, neem dan contact op met uw RSM-adviseur.

Bericht 15 april 2022

Op 15 april 2022 heeft het kabinet haar voorstellen gepubliceerd om vanaf 2025 over te gaan naar een heffingssysteem in box 3 waarbij het werkelijk behaalde rendement in de grondslag wordt betrokken. Ook wordt er nadere invulling gegeven aan de groep belastingplichtigen die recht heeft op compensatie vanwege een te hoge belastingafdracht vanaf het jaar 2017. Een en ander is het gevolg van het zogenoemde ‘Kerst-arrest’ van de Hoge Raad gewezen op 24 december 2021.

In dit arrest komt naar voren dat de heffingssystematiek waarbij veronderstelde rendementen (bepaald aan de hand van een fictieve vermogensmix) over spaar- en beleggingsvermogen aan belasting worden onderworpen, in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad heeft daarbij geoordeeld dat het werkelijk behaalde rendement als basis zou moeten dienen voor de heffing in box 3.

Dit leidde tot de conclusie dat tal van belastingplichtigen te veel belasting hebben betaald over hun inkomsten uit vermogen vanaf het jaar 2017. De overheid dient deze belastingplichtigen dus tegemoet te komen, waarbij nader dient te worden bepaald welke personen precies recht hebben op compensatie. Anderzijds dient te worden toegewerkt naar een box 3 systeem dat uitgaat van werkelijke rendementen op vermogen. Een belangrijke vraag daarbij is wat onder een ‘werkelijk rendement’ dient te worden verstaan.

Doelgroep rechtsherstel

Het kabinet erkent nu dat vermogen jarenlang op een verkeerde manier is belast en dat bepaalde belastingplichtigen recht hebben op compensatie. Echter, een ideale oplossing om het verleden recht te zetten is er volgens het kabinet niet. Er dient onder meer nog te worden besloten of alleen de belastingplichtigen die bezwaar hebben aangetekend rechtsherstel krijgen of dat de groep wordt uitgebreid. Indien de belastingaanslag over het betreffende jaar nog niet definitief is vastgesteld, komt men overigens ook in aanmerking voor rechtsherstel.

Twee varianten voor rechtsherstel

Het kabinet schetst twee varianten voor het bieden van rechtsherstel aan gedupeerden (vanaf het jaar 2017) waarover begin mei definitief zal worden besloten. De ene optie betreft een ‘spaarvariant’ waarbij het herstel met name is gericht op spaarders, en de andere optie is een ‘forfaitaire variant’ waarbij aan zoveel mogelijk belastingplichtigen herstel wordt geboden. Onder de eerste variant wordt het spaargeld belast op basis van de actuele spaarrente terwijl een mogelijkheid tot renteaftrek bestaat voor schulden op basis van de actuele hypotheekrente. Daarnaast worden beleggingen (net als nu) aan de hand van een meerjarig gemiddeld rendement in de heffing betrokken. Onder de tweede variant wordt herstel geboden door het totale inkomen uit de vermogensbestanddelen (spaargeld en beleggingen) te belasten op basis van het gemiddeld rendement in het betreffende jaar.

Binnen het rechtsherstel wordt dus toch nog een bepaalde fictie gehanteerd waarbij zoveel mogelijk wordt getracht aan te sluiten bij het werkelijke rendement. Voor de jaren 2023 en 2024 zal tijdelijke (spoed) wetgeving komen die aansluit bij de nader te kiezen optie tot rechtsherstel.

Systematiek vanaf het jaar 2025

Het kabinet heeft als doelstelling om vanaf 2025 een nieuw box 3-stelsel in te voeren op basis van het daadwerkelijk behaalde rendement in de vorm van een vermogensaanwasbelasting. Dit betekent dat op 1 januari van elk jaar, de waardemutatie van het vermogen (effecten, onroerende zaken, bankrekeningen, etc) van een belastingplichtige ten opzichte van het jaar ervoor wordt vastgesteld en tegen een nader te bepalen tarief wordt belast. Indien sprake is van een waardedaling dan vormt dit negatief inkomen dat kan worden verrekend met het eventuele overige (positief) inkomen in box 3. Daarnaast wordt belasting geheven over reguliere inkomsten zoals, rente, dividend, huur et cetera. Met de keuze voor een vermogensaanwasbelasting wenst het kabinet langdurig uitstel van belastingheffing te voorkomen.

Mocht u naar aanleiding van het lezen van deze nieuwsbrief vragen hebben, neem dan contact op met uw RSM-adviseur.