Een financiële spilfunctie binnen een concern vennootschap is van belang voor de zakelijkheid van intra-groepsleningen, zodat de renteaftrek op deze leningen niet wordt beperkt door de toepassing van artikel 10a Wet Vpb.

Op 1 april 2025 deed het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak in een langlopende zaak over de toepassing van artikel 10a Wet Vpb. In deze zaak moest het Hof – na verwijzing door de Hoge Raad – de vraag beantwoorden of een uitlenend, verbonden, lichaam een financiële spilfunctie vervult waardoor aan de schuld in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen en renteaftrek niet wordt beperkt op grond van art. 10a Vpb..

Belanghebbende heeft rente op twee leningen in aftrek gebracht, maar de Inspecteur weigerde deze aftrek met een beroep op de renteaftrekbeperking van artikel 10a Wet Vpb. In cassatie kreeg belanghebbende deels gelijk, de Hoge Raad was van mening dat het Hof had verzuimd zich uit te laten over de stelling van belanghebbende dat de verstrekker van de lening (verbonden lichaam) een financiële spilfunctie binnen het concern vervult. Het Hof kreeg de opdracht om die stelling te beoordelen aan de hand van de drie – door de Hoge Raad geformuleerde – cumulatieve omstandigheden om te toetsen of er sprake is van een financiële spilfunctie. Bij de beoordeling van die vraag moeten de omstandigheden van het geval in onderlinge samenhang worden beschouwd en geldt dat een lichaam (of zelfstandig bedrijfsonderdeel daarvan) aan de volgende voorwaarden voldoet:  

  1. Actieve financieringsfunctie binnen het concern.
  2. Hoofdactiviteit is het uitvoeren van financiële transacties voor groepslichamen (zoals het in- en uitlenen van gelden en het beheren van overtollige groepsmiddelen).
  3. Zelfstandig zijn in de dagelijkse bedrijfsvoering met voldoende deskundig personeel en een eigen administratie.

Uit de verwijzingsbeslissing volgt dat, als wordt geleend van een verbonden lichaam dat zodanige financieringsactiviteiten uitvoert dat het daarmee een financiële spilfunctie vervult, aan een schuld in beginsel overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen. Belanghebbende voerde aan dat haar treasury afdeling een financiële spilfunctie vervult en onderbouwde dat met onder andere interne jaarverslagen, verklaringen en loonstroken van medewerkers van de treasury afdeling en interne presentaties. Het Hof is echter kritisch op het bewijs dat is aangevoerd en overgelegd. Het Hof vindt de stukken onvoldoende concreet, de onderbouwing van de organisatie en bevoegdheden summier en de verifieerbaarheid van de stukken beperkt. Daarbij acht het Hof ook van belang dat mogelijk sprake is van andere treasury vennootschappen binnen de groep. Belanghebbende slaagt er volgens het Hof niet in aannemelijk te maken dat haar treasury afdeling over de vereiste functies, zelfstandigheid en ‘substance’ beschikt en oordeelt dat de Inspecteur terecht heeft geweigerd om de op de leningen verschuldigde rente toe te laten op basis van art. 10a Wet Vpb.

Nadat de Hoge Raad de financiële spilfunctie had geïntroduceerd is dit de eerste keer dat een Gerechtshof feitelijk moest toetsen of sprake was van een dergelijke functie. Helaas geeft het Hof in deze zaak geen inhoudelijke of nieuwe invulling aan de criteria van de Hoge Raad voor de kwalificatie van een financiële spilfunctie. Wel wordt duidelijk dat de feitelijke onderbouwing aan hoge eisen moet voldoen: verifieerbare documenten over beleid, bevoegdheden, transactierouting en personeel zijn essentieel. Daarnaast lijkt waarde te worden gehecht aan de vraag of ook andere binnen het concern opererende entiteiten soortgelijke financiële functies uitoefenen, waardoor mogelijk bij geen van de vennootschappen sprake meer is van een spilfunctie. 

Tot slot verwerpt het Hof het EU-rechtelijke verweer van belanghebbende. Als eerste punt oordeelt het Hof dat, gelet op de antwoorden van het HvJ EU op prejudiciële van de Hoge Raad, de renteaftrekbeperking van artikel 10a Vpb, inclusief tegenbewijsregeling niet in strijd is met de vrijheid van vestiging en niet onevenredig is. Als tweede punt oordeelt het Hof dat sprake van een volstrekt kunstmatige constructie zonder economische rechtvaardiging, enkel opgezet voor belastingbesparing, zodat de volledige renteaftrek mag worden geweigerd. 

Met deze uitspraak blijft de praktijk aangewezen op de door de Hoge Raad aangereikte criteria voor de spilfunctie, zonder verdere uitleg van deze criteria door het Hof. Duidelijkheid over wat nu precies voldoende is om als financiële spil binnen het concern te kwalificeren blijft beperkt, al maakt het Hof wél duidelijk dat er voldoende bewijs moet worden aangeleverd en geeft voorbeelden van documenten, die hiervoor van belang kunnen zijn. 

Dit betekent dat (financiële) stukken moeten worden opgesteld, waarin de werkzaamheden die verband houden met een financiële spilfunctie goed zijn beschreven en waaruit ook de omvang en kwaliteit van de financiële activiteiten kunnen worden afgeleid in verhouding tot financiële activiteiten van andere groepsvennootschappen. 

Dergelijke documenten kunnen bestaan uit financiële rapportages, beschrijving van treasury- en rapportagerichtlijnen, omschrijving van financiële richtlijnen van alle groepsvennootschappen die zich bezighouden met financieringsactiviteiten ten behoeve van het concern, relevante bestuursbesluiten, interne memo’s of e-mails m.b.t. het verstrekken van intra-groepsleningen.

Om een financiële spilfunctie (nog) verder te onderbouwen is het aan te bevelen om een specifieke (transfer pricing) functionele analyse uit te voeren waarmee functies, risico’s en assets van de treasury-afdeling van de uitlenende groepsvennootschap duidelijk in kaart worden gebracht. 

Met een goede documentatie van een financiële spilfunctie kan een standpunt van de Belastingdienst dat een lening “onzakelijk” is omgeleid (waardoor de rente fiscaal  in aftrek wordt beperkt door art. 10a Wet Vpb) worden weerlegd. 

Mocht u naar aanleiding hiervan vragen hebben, neem dan contact op met uw RSM-adviseur.