Op 29 mei 2020 heeft de Hoge Raad twee arresten gewezen inzake de bezitseis voor de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) voor de erf- en schenkbelasting. Deze arresten zijn voor de praktijk van groot belang, want als de BOR kan worden toegepast, geldt een aanzienlijke vrijstelling. 

De bezitseis houdt in dat de schenker de aandelen in een vennootschap minimaal vijf jaar voorafgaand aan de schenking in bezit moet hebben gehad. Verder dient gedurende die vijf jaar in die vennootschap een onderneming te zijn gedreven. Bij overlijden geldt overigens een bezitseis van slechts één jaar. Hoewel de Staatssecretaris van mening was dat een nieuwe bezitstermijn zou gaan lopen wanneer sprake was van uitbreiding van een onderneming door een overname, heeft de Hoge Raad nu geoordeeld dat dit niet het geval is als het nieuwe verworven ondernemingsvermogen opgaat in de bestaande onderneming van de vennootschap.

Casus

In de eerste aan de Hoge Raad voorgelegde casus ging het om het volgende. In 2014 hebben broer en zus van hun vader ieder een schenking ontvangen bestaande uit 20% certificaten van aandelen in een holding BV waarbij een beroep is gedaan op de BOR. Voor vader behoorden de certificaten tot een aanmerkelijk belang. De holding hield op haar beurt aandelen in een werkmaatschappij die in 2013 alle activa en passiva had gekocht van een derde partij. 
De inspecteur weigerde de BOR toe te passen voor zover de waarde van de in 2014 geschonken aandelen zag op het in 2013 door de werkmaatschappij aangekochte ondernemingsvermogen. Dit vermogen was op het moment van schenking in 2014 namelijk minder dan vijf jaar in bezit van de werkmaatschappij.

De Rechtbank stelde de inspecteur in het gelijk. Volgens de Rechtbank kwalificeerden de in 2013 aangekochte activa en passiva als een zelfstandige onderneming en werd met betrekking tot die zelfstandige onderneming derhalve niet voldaan aan de bezitseis van vijf jaar. De BOR kon in zoverre niet worden toegepast.

Uitspraken Hoge Raad

De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat geen separate bezitstermijn geldt wanneer sprake is van een uitbreiding van een bestaande onderneming. Er hoeft daarbij niet te worden nagegaan hoe de samenstelling van de onderneming in de loop van de tijd tot stand is gekomen. Wel is van belang dat het ondernemingsvermogen dat gedurende de bezitstermijn is aangekocht, opgaat in de bestaande onderneming van de groep als geheel. Denk bijvoorbeeld aan een slagersbedrijf dat een andere slagerij overneemt. Op het moment van schenken of overlijden wordt het ondernemingsvermogen dan niet meer gezien als een afzonderlijke onderneming en is voor het aangekochte ondernemingsvermogen geen nieuwe bezitstermijn gaan lopen. Ergo, de BOR is van toepassing op het gehele ondernemingsvermogen. 

Let op: indien aangekocht ondernemingsvermogen géén deel gaat uitmaken van de bestaande onderneming maar daarentegen een zelfstandige onderneming blijft vormen, gaat voor dat bedrijfsonderdeel wél een nieuwe bezitstermijn van vijf jaar lopen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een slagersbedrijf dat een bakkerij overneemt. Tot die conclusie kwam de Hoge Raad in een tweede arrest waarin tevens het bezitsvereiste centraal stond. In die casus ging het om de aankoop van twee deelnemingen binnen de vijfjaarstermijn. De Hoge Raad oordeelde op basis van de feiten dat de aangekochte deelnemingen zelfstandige ondernemingen zijn blijven vormen. Doordat ze niet zijn opgegaan in de bestaande onderneming, kon voor dat deel de BOR niet worden toegepast.

Conclusie

De Hoge Raad heeft in deze zaak meer duidelijkheid verschaft over de bezitseis bij toepassing van de BOR voor de erf- en schenkbelasting. Voor aangekocht (zelfstandig) ondernemingsvermogen gaat geen separate bezitstermijn lopen, wanneer dit vermogen opgaat in de onderneming van de koper. Daarbij kan sprake zijn van een uitbreiding van de bestaande onderneming door middel van de aankoop van activa en passiva, maar ook door aankoop van een deelneming, waarvan de activiteiten in lijn liggen met de bestaande ondernemingsactiviteiten. 

Het is derhalve van cruciaal belang om ten tijde van overgang van een onderneming door schenking of bij overlijden te beoordelen of het gedurende de bezitstermijn aangekochte ondernemingsvermogen is opgegaan in de bestaande onderneming. Deze beoordeling is sterk afhankelijk van de feiten en omstandigheden (zoals de aard van de activiteiten).

Kortom, de arresten vormen een welkome bevestiging door de Hoge Raad dat het bezitsvereiste niet zo statisch ingevuld moet worden alsvaak wordt gedacht. Tegelijkertijd blijft er voldoende feitelijke discussie mogelijk over de vraag in hoeverre aangekocht ondernemingsvermogen is opgegaan in de onderneming.

Meer informatie? 

Mocht u naar aanleiding van deze nieuwsbrief vragen hebben over de Bedrijfsopvolgingsfaciliteit? Neemt u dan contact op met uw vaste RSM-adviseur.  

cover_20200605_hr_verschaft_meer_duidelijkheid_bezitstermijn_bor.jpg
Download 'Hoge Raad verschaft meer duidelijkheid over bezitstermijn bij bedrijfsopvolgingsregeling' in pdf